Marjolijn is onze 3e gast. In een veel te groot waadpak loopt ze ’s ochtends dapper het wad op. Als ze terugkomt bij hoogwater hebben we een gesprek op de dijk en al voor we afscheid nemen heb ik spijt dat we zoveel gesproken hebben. Misschien was het beter geweest te zwijgen. We hoeven niet altijd onze woorden te forceren op de dingen die we meemaken. ‘Ik vond het gewoon heel fijn’, zegt ze. En dat is veel. ’s Ochtends nog spraken we over de drukte, de stad, het voortdurend moeten, voortrennen en presteren. Het is zo belangrijk onszelf de ruimte te geven om sommige ervaringen niet te duiden en niet te delen, denk ik nu.
Op facebook wordt haar door nieuwsgierige volgers al om een verslag gevraagd:
Waar en wanneer kunnen we lezen over je ervaringen?
Ze antwoordt direct:
Volgende zaterdag een column in Trouw erover, maar wie weet schrijf ik nog iets meer, even over nadenken. Sommige ervaringen hou je misschien ook liever voor jezelf, omdat het onder woorden brengen ook meteen afstand schept.
Of ik van eb tot vloed in een glazen kubus in zee wilde zitten, vroeg kunstenaar Lotte van den Berg. Eten en drinken mee en een ton met zaagsel om in te plassen. Zelfs zonder die ton had ik ja gezegd.
Een kleine glazen doos in zee, gebouwd om de relatie tussen mens en natuur te bevragen, leek me de perfecte plek om bij te komen van een vakantie met peuters en regen en weinig slaap.
Om acht uur ’s ochtends trek ik bij eb op een smalle dijk een waadpak aan, laat mijn spullen achter en loop over de modderige zeebodem naar Lotte’s kubus op vijfhonderd meter van de kust.
Het is een vreemd landschap. Tijdelijk. Voor het eerst hoor ik het tij in dat woord.
Eenmaal in de kubus is er niets te doen dan kijken en hoe langer ik kijk hoe meer ik zie. Dingen die ik dood gewend ben – schelpen, stenen, korrels zand – lijken levend hier. Sommige landschappen zijn zo eentonig dat je er langzaam doorheen moet reizen om de schoonheid te zien, schreef Thesiger, op een kameel de woestijn doorkruisend. Hoe sneller je gaat hoe saaier het wordt.
Ontdekkingsreiziger
De windstilte in de kubus maakt de ruimte roerloos. Er komt een krab voorbij, kleine pokdalige bodybuilder, met zijn brede schouders en driehoekig lijf. In het plasje water zwemmen bijna doorzichtige visjes, kleiner dan een vingertop. Geen idee hoeveel tijd er verstrijkt. De zon stijgt, ik dommel weg en dan ineens is daar de vloed. Er moeten uren zijn verstreken sinds ik hier binnenkwam.
Aan de andere kant van het glas bouwt zich een muur van water op, geelgroen en troebel. Er zwemt een paarse kwal voorbij of misschien is het iets anders, het zicht is slecht.
Ik denk aan Barton en Beebe, ontdekkingsreizigers die in de jaren dertig in een kleine stalen bol naar het diepste punt van de aarde zakten om het leven daar in kaart te brengen. Maar het duister bleek op die diepte ondoordringbaar. Wat Barton en Beebe na die levensgevaarlijke afdaling konden melden, was dat de diepte zich niet laat kennen. Waardeloos, oordeelde de wetenschap. Maar in deze kubus, omringd door zompig water, lijkt het me een zeer zinnige conclusie.
Het wordt koud in de kubus en ik zit en kijk hoe het water verder stijgt, het land weer bodem wordt en ik voel me een beetje belachelijk in deze glazen kooi, belachelijk en vrij en van voorbijgaande aard.