VIII. Wietze Vos: Het is wederzijds

Op zondag 24 juni ontvangen we onze laatste gast, Wietze Vos. Voor ’t laatst voltrekt zich het ritueel. We ontbijten op de dijk met zicht op de vlakte voor ons en in de verte de lege glazen ruimte, wachtend. Vlak voor Wietze met waadpak en tassen het wad betreed stel ik hem een aantal vragen over de relatie mens natuur en hoe hij die ervaart. Dat wat ’s ochtends in dit korte gesprek gezegd wordt blijkt voor de meeste gasten een leitmotiv doorheen de dag. Zo ook nu. Wietze spreekt onomwonden over zijn liefde voor de natuur. Een liefdesverklaring met een pijnlijke wending. ‘Ik hou van de natuur. Maar of de natuur ook van mij houdt? Ik weet het niet. Ik kan niet zonder de natuur, maar de natuur kan waarschijnlijk wel zonder mij.’

Enkele maanden geleden vertelde iemand me over een sollicitatie die ze deed bij een natuurbeschermingsorganisatie. ‘Hou je van de natuur?’ werd haar gevraagd. ‘Ja’. ‘En houdt de natuur van jou?’ ‘Nee’, had ze ferm geantwoord, ‘voor de natuur doe ik er niet toe‘. ‘Dan kan je hier niet werken’, werd haar direct medegedeeld.

Ook de afgelopen dagen heb ik het veel gehoord. ‘Ik doe er niet toe’. En steeds weer bekruipt me het gevoel dat precies daar het probleem ligt, of de oplossing zo je wilt. Dat we een klein radartje zijn in het geheel, betekent niet dat we er niet toe doen. Als je er niet toe doet, zou het ook niet uitmaken wat je deed. En dat is nu precies niet het geval. We combineren grootheidswaan met een minderwaardigheidscomplex. Kunnen we onszelf de juiste maat geven, een passende plek? Onszelf van het voetstuk halen, ja. Maar dan niet direct voor straf de modder in duwen. Het ecologisch vraagstuk zou enorm geholpen zijn met een kloppend zelfbeeld. Niet te groot. Niet te klein.

Vanuit de verte zie ik Wietze zitten terwijl het water de kubus nadert. Een kleine man van ongeveer 60 jaar oud met een selfie-stick in een glazen kubus. Het is een vervreemdend beeld. Hij filmt zichzelf met het opkruipende water op de achtergrond en kijkt mee via het opgenomen beeld. Ik kijk naar hem, gevangen in een geometrische ruimte. De mens in een bokaal. Als hij niet met de selfie-stick in de weer is ligt hij op de grond. ‘Ik ga het wad vanuit het perspectief van de wormen bekijken’, heeft hij me ’s ochtends al verteld. 

Aan het begin van de avond, wanneer de vloed zijn hoogtepunt heeft bereikt en Wietze weer aan de wal staat, tref ik een dolgelukkige man. ‘Het is wederzijds’, zegt hij lachend. ‘Ik weet het zeker. De natuur houdt ook van mij’. Oprecht en goud eerlijk, met tranen in zijn ogen kijkt hij me aan. We zijn een tijd lang stil. Ik voel hoe de wind langs me heen waait. Hoor vogelgeluiden over de vlakte kaatsen, ze treffen mij ook. Ik wordt aangeraakt. Ik ben er. Soms gebeurt het. Dan val je in je omgeving, precies op je plek. 

Wietze schreef:
De ontmoeting met de vloed was geweldig en indrukwekkend, onafwendbaar stijgend en groeiend. Het wad werd gestaag overspoeld, maar mij in mijn beschermende glazen kubus liet ie ongemoeid. Ik werd een klein stipje in de zee en voelde me toch heel erg groot…

VII. Jan de Keijzer: Schrijvend een vogel volgen

Jan was onze 7de gast, op zaterdag 23 juni. Hij heeft veel geschreven in een poging dat wat hij zag te delen met alle mensen die er niet waren; zijn vrouw, zijn zoons. ‘Alsof er iemand naast me zit die blind is’, zei hij.

Er vliegen rechts van me 2 meeuwen van links naar rechts. Maar als ik dit heb opgeschreven zijn er 4 meeuwen in een vogelvlucht te zien en die gaan verschillende kanten op.

Ik dacht dat zo’n verblijf in de kubus wellicht een mogelijkheid zou zijn om alles te beschrijven. Vergeet het maar. De rimpelingen in het water, de vliegende vogels, de wind, de zon; elk moment dat je beschrijft leidt af van de waarneming die je niet hebt kunnen doen omdat je aan het schrijven was.

Als Jan aan het eind van de middag weer aan wal staat en met mij terug kijkt op de dag, turend over het inmiddels volgelopen waddenlandschap, klinkt er teleurstelling door zijn enthousiasme heen. Hij heeft niet alles kunnen opschrijven wat hij zag en erger; als hij aan het schrijven was kon hij niet kijken. Ik heb een selectie gemaakt uit zijn uitvoerig bijgehouden logboek.

Net naast me staat het water in een lager liggende plas zo’n 10 cm hoog. De wind maakt golfjes zowel rechts als links. Rechts zijn de golven breder maar ook gefragmenteerder. Links zijn het een soort hyperbolen, smaller. Ze gaan nu van achteren naar voren.

Op een meter of 10 voor me zie ik water staan. Ik kan niet goed zien in welke richting het water stroomt. Ik denk dat het stilstaat.

Het is nu naar ik aanneem laagwater. Voor me ligt een open drooggevallen vlakte. De zon schijnt krachtig en veroorzaakt verschillende glinsteringen op de golfjes die ik links van me zie en de glinsteringen zijn niet rechts.

Ik heb het idee dat het water hoger staat dan toen ik begon met schrijven. Het is misschien wel goed om een paar markeerpunten vast te leggen waar ik me op kan oriënteren als het water wel of niet gaat stijgen.

Op 10 uur ligt een groene molshoop op zo’n 20 meter afstand. Ik denk ruim 10 cm boven het huidige laagste waterpeil. Op 11 uur zie ik op ongeveer 100 meter een aantal stokjes uit het water steken. Er zitten veel vogels bij te pikken. Op 2 uur zie ik op ongeveer 50 meter van me vandaan een verhoging ook van ongeveer 10 cm, maar dat weet ik niet zeker. Op half 3 is een kleine molshoop van hooguit 3 cm hoog op ongeveer 20 meter van me vandaan. Dat wordt het eerste ijkpunt bij het stijgen van het water.

Het is nu links en rechts van me heel rustig. Het water lijkt eerder lager dan hoger in vergelijking met mijn eerdere waarnemingen. De vloed houdt zich nog gedeisd. 

Ik had dat van mezelf niet gedacht, maar ik word een beetje ongeduldig.

Ik besef opeens dat ik helemaal niet op het laagste punt zit. Mogelijk is de stijging van het water al lang begonnen. Ik zie voor me een zandbank liggen die ik eerder niet heb opgemerkt. Daarachter zie ik water met honderden meeuwen. Ik zie het water oprukken. De zandbank die ik nu zie was aanvankelijk een onderdeel van een groot droog gevallen waddengebied. De zandbank is ook aan het verdwijnen.

Ik zie mijn baken op 2 uur al onder water lopen. Het gaat heel snel. Het water komt steeds dichterbij. Nog tien meter en dan gaat het mij bereiken. Mijn baken op 2 uur is al bijna onder water. De vloed heeft mijn kleine watertje van 1 bij 1 meter nu bereikt. Er zit wat bruinig schuim op de eerste vloedgolf. Het ruist in de kubus. Het water heeft me bereikt en loopt onder de kubus door. Ik zie alleen nog maar water als ik vooruit kijk. De meeuwen verplaatsen zich achter de vloedgolf aan. De eerste druppels in de kubus dienen zich aan. Achter mij richting de kust zijn nog een paar bergeenden en scholeksters te zien. Het water heeft de kust nog niet bereikt. De meeuwen passeren mij op een 30 meter en duiken in het ondiepe water. Ik zie twee aan elkaar geklitte groene ballen passeren. Het water komt naar binnen.

Rechts achter me is veel schuim. Mijn ankerpunt op 10 uur is nog te zien. Het ankerpunt op 2 uur  verdwijnt onder water.  Het water dat binnenkomt lijkt heel helder. Er zijn nauwelijks golven. Voor me zie ik een stuk wier op me afkomen.

VI. Maria Roelofs: Wij horen hier niet

Maria is te gast in de kubus op vrijdag 22 juni. Ze heeft veel gereisd, is vaak in de woestijn geweest. ‘De woestijn was ooit bodem van de zee. Ik heb het gevoel dat ik dit uitgestrekte landschap ken’. Wanneer ze aan het eind van de dag door het hoge water terug komt lopen met de tassen op haar rug moet ik denken aan beelden van bedoeïenen, traag lopend door gure zandstormen. 

‘Ik had het niet verwacht, maar het was te groot. Het was te groot, te veel. Ik ben dichtbij begonnen en heb mijn blik heel langzaam steeds verder weg gelegd. Halverwege de ochtend kon ik weer in de verte kijken. Toen overviel me een zwaar en duister gevoel. Ik hoor hier niet thuis, dacht ik. Wij mensen, wij horen hier niet thuis’. 

Wat doe je dan?’, vraag ik haar, ‘als je sterk het gevoel hebt hier moet ik niet zijn en er toch bent?’. Het is lang stil. ‘Nederigheid’, zegt ze. ‘We moeten nederig zijn’. Iets later spreken we over het gevaar om weg te kruipen in je schulp; sorry dat ik besta kan ook de oplossing niet zijn. Jezelf wel manifesteren, maar zonder het leven om je heen te verdringen. Een uitdagende balans.

V. Sam Berghuis: Spelend ten onder

Sam is onze 5e gast; een man van bijna 50 die zich heel bewust opstelt als een kleine jongen. Al tijdens het ontbijt op de dijk geeft hij aan dat voor hem speelsheid en omgang met natuurkrachten vaak in elkaar overlopen. ‘Ik ben al een keer bijna verdronken’, zegt hij lachend. ‘Een geweldige ervaring die ik niet had willen missen’. 

Sam lijkt het goed naar zijn zin te hebben op het wad. Het water stijgt snel, de wind waait hard. De lange man is nauwelijks nog zichtbaar en het water staat hoog; 20 cm onder de rand van de kubus.  Sam komt uit zichzelf niet terug dus we gaan hem halen. Wanneer we kletsnat weer aan de kant staan zien we de kubus verdwijnen in het water. ‘Als we je niet waren komen halen, was je dan blijven zitten?’, vraag ik hem. ‘Ja’, zegt hij beslist. 

Een paar dagen later stuurt hij me een gedicht uit Rilke’s Stundenbuch.

Ich bin auf der Welt zu allein

und doch nicht allein genug,

um jede Stunde zu weihn.

Ich bin auf der Welt zu gering

und doch nicht klein genug,

um vor dir zu sein wie ein Ding,

dunkel und klug.

II. Arjan Berkhuysen: De natuur is kwetsbaar. Bullshit.

Arjan Berkhuysen is onze tweede gast. Op maandag 18 juni neemt hij plaats in de kubus op het wad bij laag water. Arjan is voormalig directeur van de Waddenvereniging en momenteel werkzaam voor World Fish Migration Foundation. Hij heeft de opblaaseenhoorn van zijn dochter meegenomen. ‘Als het om overleven gaat pak je dat wat voorhanden is’, zegt hij lachend.

Het was een luxe situatie. Ik kon genieten van de omgeving en de ruige natuur en tegelijkertijd heerlijk zitten. Dat was fijn. Maar het is ook vreemd. De afstand die we als mens nemen tot de natuur is groot. Je maakt het abstract als je alleen maar observeert, als je alleen maar toeschouwer bent. Ik wilde erin duiken, zwemmen, maar deed dat niet. Toen ik naar buiten ging om te plassen kroop ik toch zo snel mogelijk weer terug de veilige ruimte in.

Ik zou graag zien dat mens en natuur dichterbij elkaar komen te staan; meer één worden. Maar zonder te doen alsof we dan alles moet loslaten wat we nu hebben. Die zoektocht daar ben ik mee bezig. De constructies die we als mens maken, de structuren die we creeeren, daar moet vrijheid in zitten en ruimte. Dat wat we toevoegen moeten we steeds opnieuw kunnen aanpassen. We moeten onze sporen durven achterlaten en meebewegen. Allebei. 

Voor mij is het belangrijk dat we ons niet schuldig voelen. De vogel die langs vliegt met een vis in z’n bek voelt zich ook niet schuldig. Die eet en wordt gegeten. Ik denk dat het belangrijk is dat we loskomen van ons schuldgevoel en verantwoordelijkheid nemen. We voelen ons schuldig over het afval dat we produceren. We denken mens is afval, mens is slecht. Dat is onzin. Laten we plastic beschouwen als een grondstof, een grondstof die iets toevoegt. Het plastic dat we nu produceren breekt niet snel genoeg af, kan niet flexibel zijn. Als het sneller afbreekt kan het meebewegen. Als je over de mens denkt als onderdeel van het systeem, als je de mens ziet als een verrijking voor het systeem dan ga je plastic bedenken dat verrijkt.  

We moeten af van onze fixaties. De mens is slecht. De natuur is goed. De natuur is kwetsbaar. Bullshit. Wij zijn kwetsbaar. Het gehele ecosysteem is kwetsbaar. En krachtig. Als het schuldgevoel wegvalt dan krijg je weer zin. Dat past meer bij mij. Ik ben voor mijn werk een gat aan het maken in de afsluitdijk om de vismigratie te bevorderen. We hebben nu al geld gereserveerd voor de aanpassingen die we straks gaan doen al weten we nog niet welke dat zullen zijn. Je moet zodanig bouwen dat je je voortdurend kan aanpassen, dat je kan meebewegen.

I. Casper van Gemund: Ik was even gewichtloos

Casper van Gemund is onze eerste gast. Op zondag 17 juni om 06.37 loopt hij het wad op. Als hij ’s middags weer terug is vertelt hij over zijn ervaring, zittend op de dijk, turend over het wad.

Ik voelde me als een astronaut op ruimtemissie. Een nep-astronaut, die met het vliegtuig omhoog vliegt, heel snel duikt en even gewichtloos is. Zo voelde het. Ik was even gewichtloos.

Ik liep er naartoe en ik kon de kubus niet zien, alleen met de verrekijker. Hij was voor mij onzichtbaar, als een soort fata morgana. En toen stapte ik in die voor mij onvindbare sfeer, in outer-space en alles was weg. Alle gedachten, alle persoonlijke gedachten, al het moeten. Het was troostrijk en tegelijkertijd beangstigend, onvermijdelijk. Het kader, het vacuum waar ik in zat was alomvattend.

Het kon een Corbusier kerk zijn, het kon Reims zijn, ik moest ook denken aan een moskee op een begraafplaats in Cairo, die was zo simpel, daar kwam ik ook spontaan tot leegte.

Ik werd geraakt door het hele rigide, strak modernistische lijnenspel temidden van de eerst heel vredige en daarna overweldigende elementen. Het kader is een brute interventie; lijnen en hoeken in een oneindige ruimte. Ik kwam in een soort droomtoestand terecht tot plotseling dat monster opkwam en het water omhoog borrelde. Ik dacht ik ben helemaal in tune. Maar dat bleek niet zo te zijn.

Het is treurig dat we en masse bezig zijn om de elementen in te kapselen, te vernietigen eigenlijk. Een soort IS-stijl. Als je ze niet kan inkapselen dat blaas je ze gewoon op. Wij zijn zo arrogant geworden, als persoon en als geheel, als mensen, dat wij niet willen accepteren dat het vol begint te lopen en dat we weggedrongen worden.